Les muziek, feedback van Sjoerd Meijer: VOLDOENDE
| |
Je gebruikt het KVB-model muziek correct
De doelen van de les passen bij de ontwikkeling van de leerlingen en sluiten aan op de belevingswereld
Er is gebruik gemaakt van vakspecifieke didactiek
Op 3 onderdelen is er een koppeling met de theorie
Er wordt minimaal 1 vakinhoudelijke bron gehanteerd
|
Niet helemaal
Ja
Ja
Ja
Ja
|
Welkom bij mijn blog! Hier kunt u vinden wat ik bij de vakken muziek, drama en beeldende vroming op mijn stage heb gedaan. Ginette van de Beek 110409
woensdag 30 mei 2012
feedback van leerkracht
Hier is de feedback over de muziekles snel/langzaam:
Muziek - Snel/langzaam
Lesvoorbereiding
Naam
|
Ginette
vd Beek
|
Groep
|
1H
|
Stagebegeleider/
coach |
Yolanda
|
Stageschool
|
De
Vuurvogel
|
Groep
|
3
|
Mentor
|
Marita
|
Activiteit
|
Muziek
– snel/langzaam
|
Datum
|
19
april 2012
|
Leerpunten student
|
1.
Duidelijke
uitleg
|
2.
Overgang
naar het speellokaal soepel laten verlopen
|
3.
Liedje
aanleren
|
Verantwoording (waarom ga je dit
doen)
Beginsituatie
Beschrijf wat de
leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken hebben, welke leerlingen
problemen hebben met dit onderwerp of met de werkvorm, …
|
De
leerlingen hebben vaker muziekles, maar niet specifiek over bewegingen
uitdrukken op de muziek
|
Doelstellingen
Wat moeten de
leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben?
Formuleer doelen
die concreet, meetbaar, zichtbaar, haalbaar zijn.
|
De
kinderen kunnen langzaam en snel in beweging uitdrukken en herkennen in
muziek.
|
Evaluatie
Benoem van elk
doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald.
|
Wanneer
de leerlingen de opdrachten doen observeer ik of ik mijn doel behaal.
Ook
ga ik aan het eind van de les met de leerlingen in gesprek over wat ze van
deze les vonden.
|
Werkwijze en middelen (waarmee ga
je dit doen)
Didactische Werkvormen
Wat doe jij?
|
Ik geef instructie en doe zo nodig
mee als voorbeeld.
De
leerlingen volgen mijn instructie en doen de opdrachten
Cd
speler, liedje: nog een beetje sneller graag, instrumenten, methode en de
muziek.
De
leerlingen gebruiken de muziek en de instrumenten
|
||
Leeractiviteiten
Wat doen de
leerlingen?
|
|||
Instructie-middelen
Welke middelen
gebruik jij?
|
|||
Leermiddelen
Welke middelen
gebruiken de leerlingen?
|
Organisatie (Aan welke
praktische zaken moet je denken bij de uitvoering; maak eventueel een schets
van de ruimte)
Vooraf
Wat moet
klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken?
|
Ik
moet zorgen dat we in het speellokaal kunnen. De muziek moet klaar staan. De
instrumenten moeten klaar liggen en het bord moet klaarstaan.
Tijdens de
les gaan we naar het speellokaal. Ik spreek met de leerlingen regels af hoe
we dat gaan doen.
Na de les
gaan de leerlingen weer op hun eigen plaats zitten.
|
Tijdens
Moet de
organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product?
|
|
Na afloop
Bereid een
rustige lesovergang voor. Wie ruimt wat op? Waar en hoe moeten leerlingen gaan
zitten?
|
Lesopbouw
(wat ga je precies
doen)
Keuze lesmodel
benoem
hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende
vakdidactische eisen
·
Methode:
Moet je doen!
|
DA
|
ADI
|
||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide
oefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Inleiding
Kern
afsluiting
|
20min
10min
|
Ik
begin het gesprek met de leerlingen over haast. Ik stel een aantal vragen
bijvoorbeeld: heb je wel eens haast? Hoe komt dat? Hoe loop je dat? Hoe loop
je als je treuzelt en alle tijd van de wereld?
Ik
laat een paar leerlingen het voor doen.
Voordat
we naar het speellokaal gaan spreek ik regels met de leerlingen af (ik
probeer dit zoveel mogelijk uit de leerlingen te laten komen, door vragen
bijvoorbeeld):
Ik
leg leerlingen uit wat we gaan doen.
De
leerlingen gaan lopen op het ritme van de trom, dat ik aan geef.
Ik
varieer het tempo en geef de leerlingen de opdracht om:
Ik
laat luistervoorbeeld 25 horen aan de leerlingen. Nu gaan de leerlingen op
het ritme van deze muziek lopen.
Gaat
dit lastig dan doe ik zelf mee als voorbeeld.
We
gaan weer terug naar de klas.
Ik
vertel een verhaaltje over haast. Daarna spreek ik de tekst uit van het
liedje:
Niet zo langzaam, loop
eens door, dit gaat veel te langzaam hoor.
Geen getreuzel! Niet
zo traag, nog een beetje sneller graag.
Dit
doe ik nog een keer van een ander verhaaltje.
Nu
nemen we de tekst voor van het liedje door en ik zing het een keer voor. Ook
laat ik de cd een keer horen. De kinderen zingen na een paar keer luisteren
de laatste zin met mij mee. Daarna steeds een stukje erbij totdat we het hele
lied kunnen doen. Zo leren ze de tekst en de melodie op een goed manier.
Bij
de afsluiting laat ik het lied langzaam en snel weer horen aan de leerlingen.
Alleen nu doe ik mee met de handtrom. Aan de hand van de handtrom kunnen de
leerlingen goed hoeren dat de muziek tempoverschillen bevat.
Ik
leg aan de leerlingen uit dat we nu met instrumenten het rimte van de muziek
gaan spelen, net als ik voor had gedaan met de handtrom.
Ik
deel instrumenten aan de leerlingen uit (trom, claves, woodblock en
tamboerijn).
Leerlingen
die geen instrument hebben mogen mee klappen.
Zo
draaien we steeds een door met de instrumenten, zodat iedereen een keer aan
de beurt is geweest.
Ik
laat nu de leerlingen zelf de instrumenten opruimen.
We
gaan weer in de kring zitten en ik vraag de leerlingen wat ze van deze les
vonden.
Hierna
KVB
model
Ik
heb 3 begrippen uit het model gebruikt:
-
Luisteren:
de leerlingen luisteren naar de muziek om zo het ritme (langzaam of snel) te
bepalen.
-
Bewegen:
de leerlingen bewegen door te lopen op het ritme van de muziek.
-
Maken:
bij de afsluiten gaan de leerlingen zelf mee klappen (eventueel op ritme
stokjes) met de muziek.
Klank:
Tempo (langzaam/snel)
Betekentis:
Muziek uitdrukken in beweging
(langzaam/snel)
Vorm:
Herhaling: de laatste zin in
het liedje wordt herhaald.
Koppeling naar de
theorie:
Voor
mijn les het ik het KVB-model gebruikt. In het artikel Kennisbasis muziek staat:
het KVB-model beschrijft de concrete inhoud van het vak muziek. Wanneer ik
dit model gebruik heb ik een goede muziek les. Ook word ik meer bewust van
wat de leerlingen precies leren en doen in de les.
Ik
heb een handtrom gebruikt om het ritme aan te geven waar de kinderen op
lopen. Volgens Lei, Haverkort en Noordam (2004, p. 52) worden
kinderen door materialen te gebruiken extra gestimuleerd in hun bewegingsspel
en kun je zo de leeractiviteit ondersteunen.
Ik
heb voor deze les gekozen omdat de kinderen hier veel kunnen doen en bewegen.
Want volgens Noordam
(2004, p. 16) horen kinderen, muziek en beweging bij elkaar.
Lei, R. van der, Haverkort, F., Noordam,
L. (2004) Muziek meest! Utrecht/Zutphen: ThiemeMeulenhoff.
Smit, L. van der (1983) KVB-model. Op 10
oktober 2010 ontleend aan
http://s3.amazonaws.com/assets.paboweb.nl/assets/245/Kennisbasis_Muziek_def_11.01.11.pdf
|
Drama les - ik ga op reis
Op 10 mei heb ik een drama les gegeven aan groep 3. Dit was erg leuk om te doen. De les verliep heel goed! Alleen de inleiding duurde aan de lange kant, maar de leerlingen waren er wel erg betrokken bij. Ik heb hiervoor wat tips van mijn mentor gekregen hoe ik dit de volgende keer korter kan doen.
De leerlingen hadden goed door wat ze moesten doen en hadden er plezier in.
Lesvoorbereiding
Naam
|
Ginette
|
Groep
|
1H
|
ICO
(Stagebegeleider) |
Kim
|
Praktijkschool
|
De vuurvogel
|
Groep
|
3
|
Mentor
|
Marita
|
Activiteit
|
Drama
|
Datum
|
10 mei 2012
|
Leerpunten student
|
1. Overgang van kring naar speellokaal en terug
|
2. Tempo
|
3. Opletten of iedereen kan mee komen.
|
Verantwoording (waarom ga je dit doen)
Beginsituatie
Beschrijf wat de leerlingen al weten, of ze er wel eens mee te maken
hebben, welke leerlingen problemen hebben met dit onderwerp of met de
werkvorm, …
|
De leerlingen
hebben vaker dramalessen, maar ze zijn nog niet specifiek bezig geweest met
een beweging bij een voorwerp maken.
|
Doelstellingen
Wat moeten de leerlingen aan het einde van de les geleerd hebben?
Formuleer je doelen SMART.
|
De leerlingen
leren een beweging te bedenken bij een bepaald woord, ze leren
beeldassociaties te maken en gezamenlijk een verhaal te bedenken en dat
non-verbaal uit te beelden.
|
Evaluatie
Benoem van elk doel hoe en wanneer je vaststelt of dit is behaald.
|
Tijdens de les
let ik goed op of de leerlingen begrijpen wat ze moeten doen en of dit dan
ook goed gaat.
|
Werkwijze en middelen (hoe en waarmee ga je dit doen)
Didactische Werkvormen
Wat doe jij?
|
Ik geef
instructies, wanneer de leerlingen bezig zijn met een opdracht zorg ik dat ik
goed oplet of iedereen mee kan komen.
De leerlingen
luisteren naar de instructies en doen mee met de opdrachten.
Ik gebruik de
methode, het bord en het speellokaal.
De leerlingen
hebben voor deze les niets nodig. Uitbeelden doen ze met hun lichaam, daar
zijn geen spullen voor nodig.
|
||
Leeractiviteiten
Wat doen de leerlingen?
|
|||
Instructie-middelen
Welke middelen gebruik jij?
|
|||
Leermiddelen
Welke middelen gebruiken de leerlingen?
|
Organisatie (Aan welke praktische zaken moet je denken bij de
uitvoering; maak eventueel een schets van de ruimte)
Vooraf
Wat moet klaarliggen? Waar kunnen leerlingen spullen zelf pakken?
|
Ik moet controleren of het speellokaal leeg is, ik moet het digibord
klaarzetten en ik moet van tevoren met de leerlingen een kring maken.
Tijdens de les gaan we naar het speellokaal. Hiervoor spreek ik met de
leerlingen regels af, zodat dit soepel verloopt.
Na de les laat ik de leerlingen rustig vanuit de kring naar hun plaats
gaan.
|
Tijdens
Moet de organisatie aangepast worden? Waar leggen de leerlingen hun product?
|
|
Na afloop
Zorg een rustige overgang naar de volgende les. Wie ruimt wat op? Waar
moeten leerlingen gaan zitten?
|
Lesopbouw
(wat ga je precies doen)
Keuze lesmodel
benoem hieronder in de eerste kolom
de fasen die horen bij het gekozen lesmodel |
Aanvullende vakdidactische
eisen
Drama aangenaam
·
wup 1:
klassikaal – bewegingsassociaties bij een
woord.
·
Kern – beeldassociaties bij een woord/zin, associëren
op zinnen en zo tot een verhaal komen.
·
Afsluiting: verhaal uitbeelden.
·
Evaluatie: reacties over deze les bespreken
|
DA
|
ADI
|
||||||||
1 Inleiding
2 Kern
3 Afsluiting
|
1 Terugblik
2 Oriëntatie
3 Uitleg
4 Begeleide inoefening
5 Zelfstandige verwerking
6 Evaluatie
continu: REFLECTIE
|
lesfase
|
tijd
|
activiteit
|
Wup
Kern
Afsluiting
|
15min
15min
5min
|
Betekenis: Ik ga op reis
Vorm: Bewegingsassociaties
bij een woord, beeldassociaties bij een woord of zin, associëren op
zinnen en zo tot een verhaal komen.
Vaardigheden: Uitbeelden
Ik ga met de leerlingen in
de kring zitten.
Ik vertel dat we vandaag op
reis gaan en dat iedereen iets mag meenemen in de koffer.
Zelf begin ik met: ‘ik ga
op reis en ik neem mee.. (bijvoorbeeld een tandenborstel)’. Hierbij maakt ik
een poets beweging.
Daarna is het volgende kind
aan de beurt.
Elk volgende leerling
herhaalt eerst alle genoemde voorwerpen met de bijbehorende beweging en noemt
dan een nieuw woord met een beweging erbij.
Zo gaan we de kring rond.
Wanneer de groep te groot is beginnen we op de helft opnieuw.
Nu gaan we naar het speel
lokaal.
Ik maak afspraken met de
leerlingen over hoe we daar naartoe gaan en dat ze op de grond gaan zitten
als ze het lokaal binnen zijn.
Ik vertel dat ik dadelijk
een woord of zin noem. De leerlingen moeten dat uitbeelden, ze blijven
hiervoor op hun plaats en er word geen geluid bij gemaakt.
Dit zijn de woorden/zinnen
die ik op ga noemen:
- Op
de boot
- Gevangengenomen
- Heel
moe van het rennen
- Van
de fiets gevallen
- Ontsnapt
- Alleen
in huis
- Kletsnat
geworden
- Maken
dat je wegkomt
- Alles
is goed afgelopen
Wanneer de leerlingen dit
lastig of eng vinden doe ik zelf mee.
Na deze opdracht gaan we
weer terug naar het lokaal.
We gaan weer in de kring
zitten.
Ik vertel dat we van de
woorden en zinnen die we net hebben uitgebeeld, een verhaal van gaan maken.
Ik start zelf het verhaal:
Op een mooie zomerse dag
reed ik op mijn fiets langs een mooie rivier. Wat was het fijn om zo heerlijk
te fietsen. De zon scheen in het water. Van plezier zong ik een liedje:
‘schuitje varen, theetje drinken..’ En terwijl ik zo heerlijk aan het zingen
was, zag ik opeens in de verte op het water… Nu gaat een leerlingen verder
met het verhaal. Wanneer dit niet goed loopt zal ik tussendoor helpen met het
verhaal.
Ik zet de woorden op het
bord zodat de leerlingen mee kunnen kijken tijdens het verhaal.
De leerlingen verspreiden
zich door het lokaal. Ik vertel het verhaal dat we net samen hebben gemaakt,
vanuit de ik-persoon.
De leerlingen beelden
gelijktijdig de handelingen uit, zonder erbij te praten.
Koppeling naar de theorie:
Ik heb er voor gekozen om
de warming-up inhoudelijk bij de kern aan te laten sluiten. Want volgens Nooij
(2007, p. 128) krijgen kinderen -
behalve de benodigde vaardigheden voor de kern – ook meer ideeën om in de
kern van de les uit te proberen, wanneer je lesdelen ook inhoudelijk op
elkaar laat aansluiten.
Wanneer de leerlingen het lastig of eng
vinden om dingen uit te beelden doe ik zelf ook mee. Volgens Nooij (2007, p.
182) vinden kinderen het dus niet eng of gek, wanneer ze zien dat de
leerkracht het zelf ook leuk vindt om doen-alsof-spel te bedrijven.
Bij de kern gingen we samen
met de groep een verhaal maken. Ik ben zelf begonnen met het verhaal en heb
tussendoor ook wat geholpen want volgens Nooij (2007, p. 187) is het een open
lessituatie waarbij de leerkracht zich steeds bewust blijft van de kinderen
en zo tot interactie prikkelt om mee te doen.
Nooij,
H. (2007). Kijk op spel (2e druk).
Groningen: Wolters Noordhoff.
|
Zelfevaluatieformulier
Student: Ginette van
de Beek____________________ Groep: 1H____ Mentor: Yolanda__________
Stageschool: De
Vuurvogel___________________________________
Groep: 3 ________________
Stagebegeleider/coach Marita___________________________________________________________
Activiteit(en) :Drama
les – ik ga op reis_____________________ Datum:
10 – 05 – 12 _____________
Geef
je eigen mening weer naar aanleiding van de verrichte lesactiviteiten door in
te gaan op onderstaande vier vragen:
1.
Noem
drie punten waarover je tevreden bent en waarom.
- de kring: Het verliep heel rustig, de
leerlingen gingen rustig in de kring zitten.
- orde houden: Ik heb soms moeite om de orde
te houden in de kring. Dit ging bij deze les goed. Ik heb vanaf het begin van
de les steeds goed op gelet dat ik pas begin als het echt stil is, dit helpt om
een rustige sfeer te creëren.
- het vertellen: In deze les zaten ook stukje
waar ik een verhaaltje moest vertellen. Hier zie ik meestal best tegen op. Maar
de leerlingen waren enthousiast en de aandacht was erbij dus ging het vertellen
helemaal goed.
2.
Noem
drie punten die je de volgende keer beter/anders wil doen en geef aan hoe je
dat gaat aanpakken.
- de volgende keer laat ik de leerlingen met
de kring groepje voor groepje. Nu liet ik iedereen tegelijk, dit ging ook goed
maar het kan rustiger door groepje voor groepje te doen.
- Toen de leerlingen het verhaal af moesten
maken, moet ik ze meer bedenk tijd geven. Ik gaf de beurten waardoor leerlingen
niet zo heel lang na konden denken.
- Op de tijd per onderdeel letten. Mijn les
duurde niet te lang, maar de inleiding was best lang. Dit was niet erg want de
leerlingen waren wel enthousiast. Maar ik wil het de volgende keer wel in de
gaten houden.
3.
Geef
je reactie op de gekozen aandachtspunten bij de lesvoorbereiding.
Overgang les: Dit ging erg goed, de
leerlingen gingen rustig in de kring zitten. Na het stilte teken was iedereen
stil.
Tempo: Bij de inleiding mocht ik wel iets
meer temp houden. Maar de rest van de les was goed.
Overzicht: Ik had goed overzicht. Ik kon
iedereen volgen, iedereen kon meedoen omdat het niveau niet te hoog of te laag
was. Bij de afsluiten (uitbeelden bij het verhaal) heb ik er goed op gelet dat
ik niet te snel ging.
4. Kies drie relevante vragen uit de
zelfevaluatievragenlijst en beantwoord deze.
2. Waarom heb je
deze lesdoelen gekozen?
-overgang les: Hier wil ik meer in wil gaan oefenen.
-tempo: Wanneer ik geen tempo in mijn les houd, haken veel
leerlingen af.
-overzicht: Ik vind het belangrijk dat ik door heb dat
iedereen mee doet en mee kan doen.
14. Was
de groepsgrootte geschikt voor deze activiteit? Licht je antwoord toe.
Ja, de leerlingen gingen allemaal lekker hun gang bij het
uitbeelden. Ik kon bij deze les goed orde houden en alles verliep goed.
26. Wat voor
leerkracht was je? Bijvoorbeeld: enthousiast, vrolijk, geduldig, rustig,
timide, structurerend, geïrriteerd.
Bij deze les was ik een: Rustige, vrolijke en vooral enthousiaste
leerkracht.
Abonneren op:
Posts (Atom)